In augustus 2018 fietste ik naar Orleans, heen langs de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog en terug via de St-Jacobsroute.
Zaterdag 4 aug, Amsterdam – Den Briel (96 km)
Langs knooppunten, die ik thuis met de routeplanner van de Fietsersbond op een rij had gezet, ben ik tot een camping bij Den Briel gekomen. Daar heb ik mijn zweet, na deze warme eerste fietsdag, afgespoeld onder een douche aan het Brielse meer. ’s Avonds was er feest in de kantine. Ik probeerde er doorheen te slapen. Feestgangers vroegen zich af hoeveel mensen er in mijn tentje lagen. Lachen!
Zondag 5 augustus, Den Briel – Bredene (156 km)
Mijn camping buurman bood een kopje koffie aan. Daarna zat ik om halfnegen weer op de fiets. Met de wind mee over de Zeeuwse dammen en met de pont bij Veere. Daar stonden veel fietsers te wachten maar de pont bleek gelukkig groot genoeg.
De internationale dijk tussen Cadzand en Knokke was afgesloten. Jammer, want daar ligt achter het Zwin juist zo’n mooi fietspad. Die omleiding kostte me zeker een half uur (en 258 Kcal). Uiteindelijk ben ik doorgefietst tot Bredene. De camping daar was stampvol en bovendien al gesloten. Ik ben de slagbomen gepasseerd en heb mijn tentje opgeslagen bij een speelveld, tot verbazing en mogelijk irritatie van de ogeschoten meisjes die daar rondhingen.
Maandag 6 augustus, Bredene – Armentières (149 km)
Weer een warme dag! Vanaf Nieuwpoort rijd ik aan de hand van de Franse ‘Vélo Guide sur les chemins de la Grande Guerre’, gekocht bij Pied à terre in Amsterdam. Ik doorkruis het gebied van de IJzer over een voormalige spoorlijn naar Diksmuiden, bekend om een pompeus vredesmonument en de jaarlijkse bijeenkomsten van het Vlaams Blok. Langs lommerrijke kanalen kwam ik in Ieper. Het valt niet mee de route te vinden. Ik moet wennen aan de beschrijvingen in de Vélo Guide en de bebording in België is niet altijd top. Desondanks heb ik Armentières bereikt, waar ik mijn tent heb opgeslagen achter een stapel brandhout. Bij het bedekken van mijn tassen met hooi en takken prikte ik me aan een doorn.
Dinsdag 7 augustus, Armentières – Albert (103 km)
Ik moest lang zoeken naar de weg tussen La Bassée en Lens. De wegwijzers zijn gericht op autoverkeer en leiden rond de stadscentra. Het is ideaal dat in deze omgeving veel kerkhoven zijn, omdat ik daar mijn bidons kan vullen met water dat daar beschikbaar is voor het verzorgen van bloemen. Vanaf de fiets krijg ik enig beeld van de omgeving waar legers zijn weggevaagd, in niemandslanden en loopgravenlinies.
Bij de Somme in Albert vond ik net op tijd een mooie, bescheiden camping. Er vielen al een paar spatjes toen ik de tent opzette, en snel daarna begon het hevig te waaien, bliksemen en regenen. De mensen op de camping sjorrden hun tenten vast. Mijn tent stond stevig maar bleek zo lek als een vergiet. Met mijn scheerbakje heb ik zo goed als dat ging het water naar buiten geschept.
Woensdag 8 augustus, Albert – Compiègne (103 km)
Ik verlaat de camping nog voordat de receptie geopend is. Bij een bakker met café in Albert heb ik twee warme bekers café au lait gedronken met een stokbrood ham-fromage. Ik probeer de route uit te stippelen maar ben mijn bril kwijtgeraakt. Gelukkig is er in de buurt een opticien waar ik een eenvoudige leesbril van kunststof kon kopen. Voor de lieve som van 19 euro, dat wel. Doel vandaag is Compiègne. Bij de zoveelste begraafplaats heb ik mijn bidons gevuld.
Montdidier is een fraai stadje maar naar het dorpsplein is het een hele klim. Bij een bakker heb ik mezelf getrakteerd op een warm pizzabroodje, wat uiteindelijk avondeten is worden. In een keurig geoutilleerde supermarkt heb ik ook nog wat aanvullende boodschappen gedaan: bekertjes Danette vla, een banaan en toch nog maar een fles cola. Door een echtpaar op een terras heb ik me uitvoerig laten informeren over de te volgen route, omdat ik geen zin had om de verkeerde kant de berg af te rijden. Vlak voor Compiègne, het werd al donker, dacht ik een goede slaapplek te hebben gevonden, maar de grond was veel te hard. Ik ben een stukje teruggelopen naar de weg en vond, nogal in het zicht, een redelijk plekje. Bij het slaan van de haringen was het donker. Er lag rommel en er was ooit een vuurtje gestookt, maar verder was het er prima.
Donderdag 9 augustus, Compiègne – Parijs (117 km)
Rond een uur of zeven vielen er druppels op de tent en ben ik als de wiedeweerga opgestaan. In de bossen ten zuiden van Compiègne barstte de regen pas echt goed los. Ik gebruik nu de gids van de Jacobsroute maar rijd toch nog wel eens fout. Na enig dwalen kom ik kletsnat weer uit de bossen. In de dorpjes is vrijwel alle horeca gesloten wegens de vakantie. Gelukkig heb ik yoghurtjes en stokbrood bij me. Aan het eind van de middag bereik ik het kanaal van de Ourcq, dat kan ik vijftien kilometer volgen naar het centrum van Parijs. Het wordt tijd voor een hotel en een warme maaltijd. Het eerste waar ik aanklop is een Ibis aan de Quai de l’Oise. Dat heeft een parking voor auto’s maar geen plek voor mijn fiets. De receptionist houdt voet bij stuk, en ik vertrek. Bij Gare du Nord vind ik een kamer inclusief ontbijt voor 65 euro in Hôtel du Brabant in de Rue des Petits Hôtels. De receptionist is een jonge verfranste Algerijn en doet niet moeilijk. Mijn fiets kan in een gangetje staan vlakbij de balie. In een Italiaans restaurant op de hoek van de Boulevard de Magenta en de Rue Belzunce hebben ze lekkere pizza met salade, en daarna duik ik mijn comfortabele hotelbed in.
Vrijdag 10 augustus, Parijs-Ormoy la Rivière (76 km)
Relatief eenvoudig fiets ik dwars door de stad. Ten zuiden van de stad is het parkachtig, maar komt het ene vliegtuig na het andere over. Je zit bij Orly, wat dat betreft lijkt het hier net het Amsterdamse bos bij Schiphol. Af en toe raak ik de route kwijt maar, dankzij een kompas op mijn stuur en een tablet met gps, nooit voor lang. Aan het eind van de dag vind ik een beschut plekje op een camping bij Ormoy la Rivière.
Zaterdag 11 augustus, Ormoy la Rivière – Orléans (87 km)
De route door het Ile de France naar Orléans is niet ingewikkeld, zodat ik kilometers kan maken. Ik passeer een testbaan van de Franse monorail (Aerotrain) uit 1969. Het zou onderdeel worden van een snelle verbinding tussen Parijs en Orléans, als Frankrijk uiteindelijk niet had gekozen voor de TGV. In Orléans heerste langs de Loire een zomerse strandstemming. Ik moest in Olivet zijn, ten zuiden van Orléans, waar ik door vrienden feestelijk werd binnengehaald. We hebben samen aan een lange tafel buiten gegeten, glaasje wijn erbij.
Maandag 13 augustus, Orléans-Etréchy (88 km)
Na het weekeind in Orleans ben ik tussen de middag weer op de fiets gestapt. De wind kwam uit een goede hoek, en doordat ik de route herkende van de heenweg, ging het relatief snel. Mijn tentje heb ik opgeslagen op een stille camping bij Etréchy. Daar schijnt het in het weekeinde tot leven te komen, maar nu zijn een paar Nederlanders op een kampeerveldje ongeveer de enige gasten.
Dinsdag 14 augustus, Etréchy – Gressy (93 km)
Om zes uur arriveer ik in Parijs, waar ik gegeten heb op een terras in Montrouge: een groot broodje hamburger met frietjes, daarbij een halve liter Leffe, en een kop koffie toe. Ik heb een tijd gekeken op het viaduct over de Périphérique, die eigenlijk best goed in de stad is weggemoffeld. Op de Boulevard Saint-Michel heb ik in een grote boekhandel het boek Concerto à la mémoire d’ un ange ekocht. Dat was me in Nederland aanbevolen. Langs het Canal de l’Ourcq werd het donker. Ik heb het fietspad afgefietst tot net voorbij de D212 vlak bij Gressy. Ik was bezig mijn tent op te zetten, toen vanuit het duister iemand kwam aanlopen, een visser die poolshoogte kwam nemen. Hij wilde geloof ik vooral weten of ik niet stiekem ging vissen. Toen ik mijn tent inkroop, werd ik vier keer pijnlijk geprikt: de tent stond op een wespennest. Ik heb de haringen losgemaakt en de tent in z’n geheel, met slaapzak en al, een eindje verplaatst. Toen ik eindelijk weer lag, kwam er iemand met een zaklamp. Op mijn vraag of hij quelque chose zocht, kwam geen reactie. Op een gegeven moment hoorde ik auto’s vertrekken en werd het stil.
Woensdag 15 augustus, Gressy – Compiègne (81 km)
Vanochtend werd ik gewekt door het gehoest van iemand. Het was iemand die een eindje verderop stond te vissen. Hij kwam een praatje maken en bracht zelfs een beker koffie! Hij vertelde dat het 15 augustus was, Maria Hemelvaart, en dat de winkels gesloten waren.
Het Franse autoverkeer jakkert. Bij veel dorpen staan borden die automobilisten manen rustig te rijden, en hier en daar staan bermmonumentjes. In Moussy-le-Neuf was de Intermarché tóch open, tot half een, en in een aanpalend restaurant werd een dagmenu aangeboden waarvoor in ben gezwicht, zodat ik ’s avonds niet meer warm hoefde te eten. In de bossen bij Compiègne verdwaalde ik opnieuw en daarom heb ik maar een grote doorgaande autoweg gevolgd. Ik had gedacht voorbij Compiègne een kampeerplekje te zoeken in een rustig, groen gebied, maar ik kon de verleiding van een hotel aan de kade van de Oise niet weerstaan, Hôtel de Flandre. De fiets mag naar binnen en er is wifi.
Donderdag 16 augustus, Compiègne – St Quentin (83)
Het ontbijt in Hôtel de Flandre omvat veel koffie en een krant (Figaro. Er is een brug ingestort in Genua, chauffeurs zagen auto’s voor hen de afgrond inrijden.
Ik heb een bezoek gebracht aan de treinwagon van Compiègne (Armistice Compiègne) en het bijbehorende museum over WO I. Dat sluit goed aan bij mijn fietstocht. ’s Middag heb gepauzeerd in Noyon. Daar is Calvijn geboren maar van zijn van zijn geboortehuis is niets over. Er staat nu een museum wat ik maar heb gelaten voor wat het was. De kathedraal van Noyon zit nog vol kogelgaten.
In een dorp voor St-Quentin besluit ik naar de daar aangegeven camping te gaan maar die bleek onvindbaar. Het begon te schemeren, ik was van de route af, en de omgeving werd steeds meer bebouwd. Uiteindelijk heb ik de tent opgezet net binnen de bebouwing van St-Quentin. Hopelijk valt de groene tent in het groene gras niet te zeer op. Ik ga er vanuit dat de mensen te druk zijn met het verkeer om ook nog op de omgeving te letten.
Vrijdag 17 augustus, St-Quentin – Cambrai (73 km)
‘s Nachts werd ik wakker van een naderend onweer. Het rommelde en flitste en de wind stak op. Ik overwoog de tent op te breken. Maar wat dan? Het onweer viel mee, hoewel mijn slaapzak toch behoorlijk nat geworden is. In St-Quentin was het alweer lekker zonnig en tijd voor koffie op een terras. Aan een schutting hingen foto’s ter herinnering aan de Grande Guerre.
In Cambrai was het kermis in de hele stad heen. Lawaai, en een opdringerige schreeuwlelijk die door een microfoon een attractie begeleidde. Toch had het ook wel iets gezelligs, zeker als je weet dat de stad honderd jaar geleden in puin lag. Aan de rand van het tumult heb ik salade met frites gegeten op het terras van een Italiaans restaurant. Het heeft me veel moeite gekost de stad uit te komen. Ik leek een eind op weg maar moest weer terug langs nare wegen met vrachtverkeer. In de avondschemering vond ik een plek aan een bosrand; niet geweldig, in het zicht van de weg, en, zoals de volgende ochtend bleek, tussen de keutels van een of ander beest.
Zaterdag 18 augustus, Cambrai – Houtaing (98 km)
Ik volg een oude spoorbaan door een parkachtig gebied. Bij een Vlaamse herberg heb ik een kop koffie gedronken. Ze hadden een goed terras, op de kaart stonden frites en taart. Jammer genoeg had ik net een broodje gegeten. Op de fiets heb ik trouwens veel minder behoefte aan snoepen dan thuis. Eens kijken of ik dat een tijdje kan volhouden.
Bij de Belgische grens was een oude douanepost ingericht. Oude foto’s lieten zien hoe en waarom hier indertijd werd gecontroleerd. Tegen zessen kwam ik aan in Tournai (Doornik). Tournai heeft een fraaie kathedraal en een belfort toren maar het was er shabby. Bij de geldautomaten hielden zich bedelaars op en er speelden verlopen muzikanten. Het was iets te vroeg om te gaan eten en ik ben doorgefietst naar Houtaing. Daar staan beeldjes en kapelletjes voor de pelgrims naar Santiago de Compostella, en ze zullen er dus wel begrijpen dat iemand een tentje opzette. Ik vond een goed grasveld met daarachter een kerkhof; niet een onzichtbare plek maar ook niet erg opvallend. Horeca in Houtaing was er niet en ik heb bij de tent stokbrood en pinda’s gegeten, en limonade siroop gedronken. Er kwam een app binnen dat een studievriend was overleden. Ik had te lang gedaan alsof hij niet ziek was…
Zondag 19 augustus, Houtaing- Bornem (121 km)
Ik volg de Dender, een vlaams riviertje waar ik nooit van had gehoord anders dan in de naam van de schrijver Max Dendermonde. Dendermonde is een stadje, net als Denderleeuw. In Denderleeuw vond ik een fietscafé dat zich richt op fietsers, eigenlijk wielrenners. Het was niet gemakkelijk om op het terras te geraken, omdat de deur op een onbegrijpelijke manier geopend moest worden. Er stond ‘duwen’ maar er gebeurde niets. De wielrenners op het terras en wat vrouwen, begonnen zich er mee te bemoeien. “Bovenkant,” riepen ze. Dus ging ik aan de bovenkant duwen en maakte me op om eens flink kracht te zetten… Toen werd er geroepen: “nee!”. Het zal wel niet de eerste keer zijn dat iemand moeite met de deur had.
De Dender mondt bij Dendermonde uit in de Schelde. Het valt niet mee om de goede oever te blijven volgen. Daar kwam ik pas een paar dorpen verderop achter, toen ik in Schoonaarde verzeild was geraakt. Aan de overkant, in Weert, was een restaurant, maar dat zat vol. Ik weigerde het visitekaartje van de chef, omdat ik nooit meer terug zou komen, wat werd opgevat als een grove belediging. Dat heb ik maar zo gelaten, want na een dag fietsen was ik inderdaad een beetje nijdig. In Bornem, een dorp verderop, was een restaurant waar wél plek was. Het liep de mensen daar ook wel een beetje over de kop, had ik de indruk, maar ik had geen haast en heb goed gegeten (steak). Na het eten vond ik een slaapplaats in de bebouwde omgeving langs de weg. Ik werd een paar keer wakker van het autoverkeer meer verder geen toestanden.
Maandag 20 augustus, Bornem-Dordrecht (130 km)
Mijn ketting ratelt een beetje. Voor Antwerpen heb ik geprobeerd de oorzaak te vinden. Ik heb de ketting schoongemaakt met een doek en gesmeerd. Vermoedelijk is hij versleten. Ik ben door de Kennedytunnel gegaan ter hoogte van Hoboken. Hij was diep en had een keurig onderhouden lift van Thyssen Krupp. Mooi, maar niets voor Amsterdam, waar zo’n lift de drukte nooit zou kunnen verwerken. Na in het centrum koffie te hebben gedronken, kwam ik dankzij goede LF-2 bebording de stad gemakkelijk weer uit.
Ik ben de grens over gegaan bij Essen. In Moerdijk werd een kerk gesloopt – zo’n Emmeloord geval uit de jaren vijftig – treuriger aanblik is nauwelijks denkbaar. Hoewel Moerdijk ligt ingesloten tussen wegen, spoorlijnen, kanalen en industrie, is het best een mooie plaats. Holland in de jaren vijftig, zal ik maar zeggen. Via de Moerdijkbrug over het Hollandsch Diep kwam ik in Dordrecht. Prima horeca, en een camping waar ik in het donker mijn tent heb opgezet op een klein, vol veldje. Kort praatje gemaakt met de buren. Antwerpen voelt al als eeuwen geleden.
Dinsdag 21 augustus, Dordrecht Amsterdam (109 km)
De laatste loodjes. Rond acht uur zit ik op de fiets. Met de waterbus naar Papendrecht. Broodje gegeten op een bankje langs de Noord, een drukke vaarroute waar het af en aan vaart. De pont heeft me van Kinderdijk naar Krimpen aan de Lek gebracht. In Gouda heb ik op de markt een kop koffie gedronken. Gouda is een mooie stad en doet niet onder voor wat ik in Frankrijk en België heb gezien. Onder de rook van Amsterdam ben ik nog verkeerd gereden: de verkeerde oever langs de Kromme Mijdrecht. Bij Nes aan de Amstel voegde zich een ligfietser bij mij. Hij kwam uit Amsterdam en bleek zelfs in dezelfde buurt te wonen. Voor de Albert Heijn namen we afscheid maar ik reken erop dat we elkaar nog wel eens zullen ontmoeten.