In oktober 2006 had ik een weekje om naar Parijs te fietsen. De bedoeling was heen en terug maar een sterke zuidwestenwind zat me tegen. Een jongetje in Boskoop riep zelfs plagerig dat ik niet hard ging. Een understatement. Parijs heb ik gehaald maar terug heb ik de trein moeten nemen.
In Dinant serveerden ze warme koffie in een café. Langs de Maas in België at ik een broodje onder een brug waar de regen onderdoor waait. In Dinant hadden ze gelukkig warme koffie in een warm café. Voorbij Dinant negeerde ik een wegafzetting. Hogerop was men bezig rotsen los te maken. Die rolden naar beneden. Zo snel mogelijk fietste ik door. Vlak achter me klapten grote brokken op het asfalt.
In de buurt van Forges staat een huis (Villa Lamarche) dat door Benjaminse (Fietsen naar Parijs) omschreven wordt als ‘een toonbeeld van verval’. Da’s niets overdreven. Driekwart van het huis is begroeid met allerlei struiken, ramen zijn dichtgetimmerd en de dakgoten lekken. Een benedenkamer is bewoond, waarschijnlijk door een oud vrouwtje voor wie het huis na jaren te groot geworden was.
De Franse weg leek eindeloos. Gedurende een halve dag zag ik in de verte de stad Laon op een berg liggen. Toen ik er eindelijk aankwam moet ik zwaar klimmen naar het centrum. Het uitzicht was mooi maar auto’s verpestten veel. Een oude militaire vrachtwagen reed plotseling achteruit. Ik gebaarde de chauffeur dat hij beter uit zijn doppen moet kijken. Hij nam het vrij luchthartig op. Gelukkig maar want anders was het wellicht uitgedraaid op een scheldpartij, die ik in het Frans hoe dan ook verloren zou hebben.
…Ik passeerde een Duitse erebegraafplaats en daarna een gewone. Mijn hoofd stond er niet naar want ik wilde even opschieten. Er lagen onwaarschijnlijk veel bloemen, dat zag ik wel. Eerder was ik ook al twee keer langs monumentjes gekomen voor verongelukte kinderen, een jongetje van zeven en een meisje van tien. Het was net Allerzielen geweest. In de herfst zijn de dagen kort. Daarom kan je ’s avonds geen kilometers maken. Als je tegen zessen nog geen plekje gevonden hebt, zal je in het donker verder moeten zoeken.
Hotel Bellevue had tafels en bedden. Benjaminse heeft in zijn gids een advertentie opgenomen van Hotel Belle Vue in het stadje Coucy. Dat ging ik maar eens proberen. Mijn fiets kon veilig staan in een berging met rolluik. Na een paar dagen afzien in een tentje was het lekker om te eten aan een tafel en te slapen in een bed.
Gelukkig had ik een oude reserveband bij me. In mijn achterband ontdekte ik een bobbel. Het was een nieuwe band van de Hema, die ik kennelijk te hard had opgepompt. Ik liet er wat lucht uitlopen maar vlak na een afdaling klapte hij toch. Hij zal wel te warm geworden zijn. Gelukkig had ik een thuiskomer bij me. Overigens, Parijs was nog best even fietsen, al deden de af en aan vliegende vliegtuigen de nabijheid van de Franse hoofdstad al wel vermoeden.
Langs het Canal de l’Ourcq, dat naar het centrum van Parijs voert, ligt een man op een bankje. Slaapt-ie of is hij dood? Dat vroegen een vrouw en haar echtgenoot die een tochtje fietsen zich ook af, maar ze rijden door. Net als ik. Parijs, de grote stad. Mijn thuiskomer is vervelend zacht en daardoor zijn de Parijse snelheidsremmers extra irritant. Ik rijd er dan ook zo veel mogelijk omheen.
Op Gare du Nord kocht ik alvast treintickets voor de volgende dag. De klokken van de Notre Dame luidden. Ik kwam langs de Eiffeltoren en de Arc de Triomf. In Parijs op een zaterdagavond is het verkeer druk maar er viel niettemin redelijk te fietsen. De stad leek minder groot dan ik als metropassagier en voetganger altijd had gedacht.
In een Parijs’ hotel sliep ik naast mijn fiets. Bij de Place de la Republique vond ik een hotel: Hotel Republique. Ik kon er voor 65 euro terecht in een kamer naast de voordeur, zodat ik mijn fiets makkelijk mee naar binnen kon nemen.